BBQ Jargonlijst

ALGEMENE BBQ JARGONLIJST

Affakkelen of afgrillen: Het is gebruikelijk om vlees als picanha aan het eind af te grillen boven directe hitte, waarbij het smeltende vet zorgt voor grote vlammen die het stuk vlees volledig omringen. Dit noem je affakkelen. Het wordt afgeraden om het vlees in de grote vlammen af te fakkelen, omdat je het vuur niet in hand hebt. Daarnaast is de kans op verbranden erg groot en dat is erg ongezond door het ontstaan van ongewenste kankerverwekkende verbindingen (PAKS) in het vlees. Doe dit dus met beleid!

BBQ’en: Bij een temperatuur tussen 120 °C en 175 °C spreken we van barbecueën. Vaak indirecte bereiding (zie grillen/roken).

Bear claws: Zwarte plastic klauwen die lijken op berenpoten. Hiermee kun je een procureur of een Boston Butt uit elkaar trekken voor pulled pork.

Briketten: Samengeperste blokken houtskool en zaagsel. Advies: Gebruik dit nooit om te barbecueën, zeker niet in een kamado.

Burping of Venting: Het deksel van de kamado langzaam opendoen om te voorkomen dat de vlammen eruit slaan (back draft).

Caveman style: Bereidingsmethode waarbij vlees direct op de hete kolen bereid wordt. Soms wordt het vlees ook in een keukendoek gewikkeld. Chips: Kleine houtsnippers die (bij voorkeur eerst geweekt) op de hete kolen gelegd worden om een rooksmaak aan het vlees te geven. Soms worden ook speciale pellets gebruikt.

Chipfeeder: een luikje in je kamado (o.a. Monolith heeft deze standaard ingebouwd) waar je zonder het deksel open te maken je chips/pellets kunt toevoegen. Voordeel: je temperatuur blijft nagenoeg gelijk doordat je het deksel niet hoeft te openen.

Chunks: Blokken hout, worden vaak bij langere sessies gebruikt. De chunks smeulen langer dan de chips.

Direct/indirect garen: Direct garen betekent op een rooster boven de hete kolen grillen. Indirect garen betekent dat er een barrière tussen de kolen en het rooster zit in de vorm van een platesetter (hitteschild).

Dutch oven: Een gietijzeren pan met deksel. Kan op het rooster of direct op de kolen worden gebruikt.

Grillen: Als de temperatuur 175 °C tot 230 °C is. Je product wordt daarbij direct boven de hittebron gelegd en kortstondig gegaard. Hot & Fast: Directe grillmethode waarbij vlees kort boven een temperatuur van 180 °C gegrild wordt.

Houtskool: Goede kwaliteit is onontbeerlijk. Grote stukken, liefst hardhout.

Houtskoolstarter: Cilinder met onder in een rooster met luchtgaten waardoor de houtskool snel aangestoken kan worden. Tip: gebruik een looftlighter om de houtskool aan te maken.

Kerntemperatuurmeter: Een thermometer (vaak draadloos via Bluetooth of wifi) om je vlees op het juiste moment van de BBQ te halen.

Looftlighter: Een apparaat met een gloeispiraal van meer dan 200 watt, inclusief een ingebouwde föhn, om je houtskool zeer snel aan te steken.

Low & Slow: Op lage temperaturen (tussen de 90 en 125 °C) indirect barbecueën gedurende meerdere uren. Het vet en collageen in het vlees smelt, waardoor het sappiger en smaakvoller wordt. Pit: Oorspronkelijk een gat in de grond met houtskool en daarop een rooster. Ouderwets barbecueën. Tegenwoordig is de plaats waar een BBQ staat ook een pit.

Pitmaster: De beheerder van de BBQ, een populaire naam voor iemand die zeer bedreven is in het barbecueën.

Platesetter: Een hitteschild dat ervoor zorgt dat je indirect kunt barbecueën. Vaak bestaat dit uit twee halvemaanvormige stenen met daarbovenop een passende lekbak (zie waterschaal) voor vocht of opvang van vet.

Roken: Temperatuur tussen de 60 °C en 120 °C noemen we het roken van voedsel. Gangbaar is een temperatuur van 107 °C.

Rookhout: Geeft extra smaak aan stukken vlees door het bij aanvang van je BBQ-sessie tussen de hete kolen te stoppen. Let op: elke hout past weer bij ander vlees.

Rotisserie: Een manier van grillen waarbij het vlees (vaak op een spies) langzaam ronddraait boven de hete kolen.

Waterschaal (lekbak): Een bak met water die je plaatst tussen het vlees en de hete kolen. Zorgt voor een betere vochtbalans tijdens het indirect barbecueën en voorkomt uitdroging.